Vlam

0f78aac686b0e14f55204c1f621c194a

‘Laten we iedereen die we kennen in Londen mailen en kijken of ze willen afspreken!’ In een Edwardiaans rijtjeshuis in het hartje van Londen zitten Laura en ik een glas rode wijn te drinken en muziek te luisteren. We passen op het huis en de katten van een kennis, die op rondreis in India is.

Ik haal mijn schouders op, van mij hoeft het niet per se, maar Laura is al driftig aan het typen. Over de eettafel gebogen, in haar kikkergroene pyjama lijkt ze wel een elf, haar blonde haar blauw in het licht van haar beeldscherm.

Ongeduldig tikt ze met haar pen op tafel en kijkt me fronsend aan. ‘Wie kennen we nog meer?’ zegt ze. ‘X’ zeg ik.

Protserige pubers
X. en ik hebben elkaar nooit ontmoet. We kennen elkaar van een schrijversforum, waar Laura en ik ook schreven. Tussen alle protserige pubers viel X. op met essays die ik grappig en intelligent vond. Niets is zo sexy als verbaal sparren met een man. En X. en ik waren in cyberspace spetterend vuurwerk geweest.

Laura vindt al snel zijn emailadres en schrijft: ‘Wij zijn morgen om 13 uur in het Tate Modern. Kom!’

Binnen vijf minuten hebben we antwoord: ‘I’ll be there’. Laura juicht: Woehoe! Avontuur! Ze mailt X haar telefoonnummer omdat ik mijn telefoon thuis heb laten liggen. Direct krijgt ze een bericht terug: ‘Zeg tegen Serafine dat ik het haar niet vergeef dat ze in Londen is, zonder mij te bellen’. Grijnzend laat Laura me haar telefoon zien. ‘Oh schatje, dit wordt spannend!’ gilt ze.

Tate Modern
De volgende dag slenteren we door het Tate Modern. Het is vrij rustig. Laura en ik lopen al een uur rond. Mijn voeten beginnen pijn te doen. Dan gaat haar telefoon. Het is X die over koetjes en kalfjes met haar babbelt. Laura vraagt waar hij is. Dan geeft ze de telefoon aan mij. ‘Hier, ga jij maar kletsen’ zegt ze, en struint zonder te kijken langs een Picasso, de hoek om en ze is weg.

Zijn stem klinkt stuurs en laag. ‘Serafine’ zegt hij. ‘Als ik van te voren had geweten dat jij in je pyjama in Londen zou zitten, dan was ik blootsvoets mijn huis uitgerend en had je naam door de straten geschreeuwd om je te vinden’. Ik grinnik. ‘Ik zie het al voor me: jij bloot door de straten rennend op zoek naar mij…’ zeg ik. ‘Hmm’ zegt hij. ‘Ik vind het wel leuk dat ik in jouw gedachte bloot ben’.

Terwijl ik X. in mijn oor hoor, voel ik de vele kilometers Londen in mijn benen niet meer. Ik ben ineens helder en volkomen aanwezig. De kleuren op de schilderijen om mij heen lijken te vibreren.

‘Het is idioot hoe hard mijn jongenscrush opvlamde toen ik je naam op mijn scherm zag’. Ik kijk om me heen, maar zie hem nergens. Ik sta in room 3, de Seagram schilderijen van Rothko. Kastanjerood, bruin, oranje en lila. Het licht zindert onder de lagen verf, als je maar lang genoeg kijkt. ‘Rothko schilderde het leven’ hoor ik mezelf zeggen en op de een of andere manier klinkt dat volslagen idioot.

Picasso
‘Laura houdt niet van Picasso’ zeg ik tegen X. Ze houdt eigenlijk niet van moderne kunst. X. lijkt geschokt. ‘Dat heb ik nog nooit iemand horen zeggen’ zegt hij.

Een groep Japanse meisjes loopt langs. Zij dragen exact dezelfde kleding, maar in verschillende kleuren. ‘Serafine’ zegt hij zacht, ‘waarom heb je me niet gebeld?’. Ik draai een hoek om, sluit mijn ogen en leun tegen de muur.

We zouden koffie gaan drinken, zoveel jaar geleden, maar ik kwam niet opdagen. En daarna mailde hij me niet meer. Ik durfde niet. A.S. Byatt schreef ooit: ‘Geen sterveling kan in het vuur staan zonder te verbranden’. ‘Mijn lievelingsboek’, had hij gezegd.

‘Ik zie je staan, met je ogen dicht…’ zegt hij, waarop ik ze prompt open doe. Ik zie hem niet. Ik doe mijn ogen weer dicht. Zijn stem, ik voel zijn handen. Hij streelt mijn gezicht, hij kijkt me aan. Lichtblauwe ogen, hard, maar met vuur erin. En daaronder zachtheid, kwetsbaarheid. Hij kust me.

Vos
Laura’s telefoon piept. En dan nog eens en dan floept het scherm uit. Op dat moment komt ze net aan gestiefeld, mijn verveelde elf. ‘Kunnen we nu gahaan…’ zegt ze. Ze kijkt naar haar dode telefoon en draait het ding een paar keer om, alsof ze ineens niet meer weet wat het is. Ze wil eten, zegt ze. En naar huis. We moeten de poezen nog zoeken. Vanwege de vossen, die ’s nachts onder het slaapkamerraam in de vuilnisbakken duiken en soms hun tanden in een kat zetten.

Op mijn eerste avond in London zag ik een vos. De zon ging onder achter de lichte glooiing van de straat. Het dier stond in het midden van de weg, zijn vacht vlammend in de zon, alsof hij in de fik stond. Hij keek naar me met helderblauwe ogen. En ik keek naar hem. Het was zo’n bevroren moment, waarvan je je achteraf niet meer herinnert hoe lang het precies duurde.

Ik kijk om me heen maar zie geen vos. En geen X. De Japanse meisjes lopen nog een keer langs. En een Duitser, of een Zweed, gok ik. Amerikanen, want die zijn overal. Geen X.

Of het leuk was, vraagt Laura later aan me. ‘Heel leuk’ zucht ik. Maar waarom was hij verdomme niet tevoorschijn gekomen? ‘Oh schat!’ zegt ze. Ze lacht en neemt nog een slokje wijn. ‘Hij wás helemaal niet in het Tate. Hij moest werken, maar hij vroeg of ik niks wilde zeggen’.
‘Maar ik dacht…’.

In de trein terug naar huis pak ik mijn telefoon. X. heeft me een foto gestuurd waarop hij een vos op straat voert. ‘Ik hou van vossen’ schrijf ik hem ‘en ik vergeef je dat je niet in het Tate was’.

Hij schrijft terug: ‘You still owe me coffee’.

Gabriëlle Jurriaans

Dit is dag zeven van Aicha Qandisha’s Zomerse Verhalenwedstrijd. Elke dag staat er een nieuwe inzending online. Het beste verhaal wint een Aicha Qandisha prijzenpakket. Hier kun je de overige inzendingen lezen.