Mijn ouders hielden van reizen en deden dat, na de pensionering van mijn vader, zo vaak ze konden. Het liefst reisden ze per auto, iets waar wij niet helemaal gerust op waren. Terecht bleek later. Vaak na jaren biechtten ze verhalen op over in slaap vallen achter het stuur en op het nippertje wakker worden en net niet in een Noors fjord storten. Er iets van zeggen was totaal zinloos. Ze deden toch waar ze zelf zin in hadden. En gelijk hadden ze.
Eind jaren negentig kreeg mijn moeder een hartinfarct tijdens een rondreis door Italië en moest enige tijd doorbrengen in een ziekenhuis in Florence. De communicatie verliep moeizaam. Mijn vader moest steeds een telefooncel zoeken om ons op de hoogte te houden. Wij konden hem niet telefonisch bereiken. Toen mijn moeder weer thuis was en ze na enige tijd weer reisplannen hadden opperden wij voorzichtig de aanschaf van een mobiele telefoon. Voorzichtig, want mijn moeder stond wantrouwend tegenover bijna alle techniek die was uitgevonden in de twintigste eeuw. Zoals te verwachten viel reageerde ze woedend. ‘Nee! Ik wil dat niet!’ Discussie gesloten.
Het geluid van golven
Omdat ieder gesprek waarin het woord ‘mobiele telefoon’ voorkwam eindigde met woordenwisselingen en pijnlijke stiltes moesten we iets anders verzinnen. Bij de aankondiging dat ze van plan waren een aantal weken door Frankrijk te gaan reizen stelde ik voor dat ze bij wijze van proef mijn reserve telefoon mee zouden nemen. Bij mijn moeder kwam meteen de stoom uit haar oren maar mijn vader keek nieuwsgierig. Die vond het wel het proberen waard. Na een week lang bezig te zijn geweest met uitleggen hoe de telefoon werkte (Nee! Niet op dat knopje drukken dan gaat hij uit.) gaf ik hem uit handen en gingen mijn ouders op reis.
Twee dagen later ontving ik een sms. ‘We zitten in een fijn hotel’. Ik vroeg in welke plaats ze waren. Daar kreeg ik nooit meer antwoord op. Achteraf bleek dat mijn vader meteen na de sms de telefoon weer uit had gezet. Hij verkeerde in de veronderstelling dat zolang de telefoon aan stond dat geld kostte. Pas toen ze in Zuid-Frankrijk zaten, ruim tien dagen later, zette hij het apparaat weer aan.
Dit keer belde hij. ‘Hallo’ hoorde ik mijn vader zeggen met zijn plechtige stem ‘We zijn in Cassis en staan nu aan het strand. Hoor maar’. Daarna hoorde ik een minuut of vijf het geluid van golven in de branding die langzaam terugrolden in zee of tegen de rotsen sloegen, vogels en ver weg het stemgeluid van mensen.
‘Verder heb ik niet zoveel nieuws’ hoorde ik mijn vader ineens weer zeggen ‘Dag!’ En hij hing op.
rebecca[at]aichaqandisha.nl