Een vervloekte Xantia

woman repairing car

Kun je een auto haten? Ja, dat kan. Ik spreek hier uit ervaring. In mijn geval ging het om de groene Citroën Xantia van mijn ouders. Dit exemplaar was hoogstwaarschijnlijk op vrijdag de dertiende geproduceerd in een uithoek van de hel.

J. en ik hadden een prachtige Rover 2600S. Het ding leed alleen aan benzineverslaving: een ritje Den Haag-Amsterdam en vice versa kostte al 150 ouderwetse guldens aan brandstof. Daarom zouden wij voor onze vakantie naar Zuid-Toscane de Citroën van mijn ouders lenen. We zagen de reis vol vertrouwen tegemoet. Er zat immers net een nieuwe motor in (tijdens de vakantie van mijn ouders was de drijfriem losgeschoten en had de hele motor aan gort geslagen. Eigenlijk was dat al een veeg teken…). Met de auto tot de nok toe gevuld met kleding, hapjes, drankjes en muziek vertrokken we vrolijk richting Italië. Wat waren we naïef.

Luchtverversingsvakjes
Tot Duitsland ging alles goed. Net over de grens reden we meteen een file in vanwege wegwerkzaamheden. Stapvoets reden we verder. Terwijl ik enthousiast meezong met Gilberto Gil hoorde ik J. ineens ‘O, kut!’ zeggen. Voordat ik kon vragen wat er aan de hand was klonk er een luide knal, kwam er rook uit de luchtverversingsvakjes (geen idee hoe die krengen heten) vergezeld van een onbeschrijflijke stank. De auto startte niet meer. Daar stonden we dan, midden in een file. Hoe ik met mijn 1.52m die 1200 kg zware auto ooit alleen naar de kant heb kunnen duwen is me nog steeds een raadsel. Niemand hielp. Een man die toekeek zei grinnikend tegen J. dat vrouwen toch altijd weer sterker zijn dan je denkt. Welke gedachten er toen door mijn hoofd gingen houd ik maar even voor mezelf.

De sleepwagen bracht ons naar de garage en daar bleek dat de koelvloeistofinstallatie was geëxplodeerd. Ongerust keek ik naar het vakantiebudget. Dit zou een dure grap worden. De mevrouw van het pension waar we overnachtten zei wel tien keer dat ‘Die Zitröne’ altijd problemen gaven.

De volgende ochtend reden we, 800 gulden lichter, de garage uit. De auto vertrouwden we niet meer. Dat bleek terecht. Na een paar honderd meter gereden te hebben zei J. ontzet ‘De remmen doen het niet’. De V-snaar bleek er niet meer in te zitten… In een slakkengang reden we naar de volgende garage. Over de schuldvraag viel niet te discussiëren. Nog armer dan die ochtend reden we, mét V-snaar, weer verder. De lol was er wel vanaf.

Volledig geruïneerd
Licht getraumatiseerd gilde ik iedere keer als er een lampje ging branden. Vaak stond dan alleen maar de richtingaanwijzer aan of de lichten. Gelukkig ging dat na een paar dagen over. De vier weken in Italië gedroeg de Xantia zich voorbeeldig. Tot we aan de terugreis begonnen. Ter hoogte van Pistoia gingen er weer lampjes branden op het dashboard. Na een grondige studie van het instructieboekje bleek er iets mis te zijn met de remmen. We gingen weer naar een garage en kwamen volledig geruïneerd weer in Nederland aan.

Ondanks mijn plechtige voornemen nooit maar dan ook werkelijk nooit meer een rit in die auto te maken leende ik hem toch nog één keer van mijn ouders omdat de mooie Rover inmiddels naar het autokerkhof was. We gingen ermee naar de Belgische Ardennen. De dag dat we ermee terug reden was het gaan vriezen en sneeuwen. Het huisje dat wij hadden gehuurd lag in een afgelegen dorp vol kleine, steile wegen waar niet gestrooid werd. We reden voorzichtig zo’n spekgladde weg op, ik hoor de J. weer ‘O. Kut!’ zeggen, we begonnen te draaien en kwamen tot stilstand tegen een boom.

Klein hoopje metaal
Omdat alleen het rechter voorlicht kapot was konden we verder rijden. Tot onze opluchting. De opluchting was helaas van korte duur. Ter hoogte van de Nederlandse grens begon het keihard te regenen en viel één van de ruitenwissers als een slappe pik naar beneden. Om nooit meer omhoog te komen. Met één flappende ruitenwisser en ongelooflijk slecht zicht kwamen we toch weer veilig in Den Haag aan. Daarna hebben we de auto nooit meer geleend.

Als ik mijn ouders bezocht en de auto voor de deur zag staan begon mijn bloed al te koken. ‘Klote ding’ dacht ik dan. Soms dacht ik echt dat de auto stond te grijnzen. Maar dat kan natuurlijk helemaal niet (hoop ik). Nog nooit ben ik zo opgelucht geweest als de dag dat mijn moeder vertelde dat ze een andere auto hadden gekocht. Opgeruimd staat netjes. Hopelijk is de Xantia geplet tot een klein hoopje metaal waar nooit meer iemand in zal kunnen rijden.

signatuur rebecca

rebecca[at]aichaqandisha.nl