Ik was een jaar of dertien toen mijn ouders me een paar dagen meenamen naar Parijs. Dat klonk in mijn oren ongelooflijk exotisch, avontuurlijk en spannend. Parijs… Daar zou ik allemaal mode zien en de Eiffeltoren. Daar woonden alle kunstenaars. Althans, dat dacht ik toen. In die tijd las ik alles over het Parijs van de jaren 50. Rive Gauche, Saint-Germain-des-Prés, Sartre, de Beauvoir, Greco, Les Zazous. De grammofoonplaten van Piaf, Reggiani en Gainsbourg draaide ik grijs. Een week voor vertrek stond mijn koffertje al geheel gepakt klaar voor vertrek. Ik ging naar Parijs!
We reisden met de trein die er in die tijd nog ongelooflijk lang over deed. Zeven uur als ik me het goed herinner. Het was de eerste keer dat ik naar Parijs reisde per trein en het gevoel dat ik had toen we uitstapten op het Gare du Nord zal ik nooit vergeten. Wat was het er groot en imposant. En wat liepen er veel mensen rond. Mijn vader had kamers gereserveerd in hotel Esmeralda in de Rue Saint-Julien le Pauvre, onder de rook van de Notre Dame. Een piepklein hotel met romantisch, ouderwetse kamers. Later las ik dat dit hotel favoriet was onder schrijvers en jazzmuzikanten in de jaren 50. Ik meen ergens gelezen te hebben dat Chet Baker er vaak overnachtte.
De ogen van Jean-Paul Sartre
Parijs maakte een overweldigende indruk op me. De boulevards, de winkels, de café’s en de musea… Alles wat ik zag en hoorde pende ik ’s-avonds driftig op in mijn dagboek zodat ik niets zou vergeten. Tijdens een van onze wandelingen door de stad zagen we een groep jonge meisjes in tutu met stola’s om op ballerina’s rondlopen. Studenten van de balletacademie. Het paste precies in het beeld dat ik van Parijs had. Volgens mij danste, schilderde en schreef iedereen daar. Ik droomde ervan later in Parijs te gaan wonen.
Al voor we naar Parijs gingen had ik bij mijn ouders aangekondigd dat er één ding op mijn verlanglijst stond: een bezoek aan café Les Deux Magots op de Place Saint-Germain-des-Prés. Daar kwamen vroeger schrijvers als Hemingway, Camus, Joyce, Sartre en de Beauvoir. Ik wilde er zo graag iets drinken dat mijn ouders welwillend toegaven. Ze vonden het zelf ook wel interessant, vooral mijn moeder die aan dezelfde romantische hersenspinsels leed als ik. Eindelijk zaten we er. Op de menukaart stonden twee Chinese tovenaars en daaronder de tekst ‘Pour l’élite intellectuelle’. Ineens voelde ik me enorm volwassen. Terwijl wij aan onze (peperdure) thee en taartjes zaten kwam er een gezelschap oudere heren binnen dat plaats nam aan de tafel achter ons. Ik keek om en mijn hart stond even stil: ik keek recht (nou ja, recht…) in de ogen van Jean-Paul Sartre! ‘Sartre zit achter ons!’ siste ik naar mijn moeder terwijl ik haar aanstootte. Samen keken we steeds stiekem achterom. Sartre was druk in gesprek met de andere heren en ze keken ernstig. Ze zopen ook veel.
Een gewone, volgzame vrouw
Ik was zo onder de indruk dat ik vergat mijn taartje op te eten. Vanavond zou er een hoop op te schrijven zijn in mijn dagboek. De menukaart en de kassabon verdwenen in mijn tas want die moesten bij het verhaal geplakt worden. Het liefst was ik meteen in de trein terug naar Nederland gestapt om tegen iedereen te vertellen dat ik Sartre van dichtbij had gezien.
Later kwam ik erachter dat Sartre gewoon een egoïstische klootzak was en eigenlijk niet echt iemand om zo te bewonderen. Nadat ik de briefwisseling tussen hem en de Beauvoir had gelezen toen zij een verhouding had met Nelson Algren begon ik echt een hekel aan hem te krijgen. De Beauvoir viel ook van haar voetstuk: ze was eigenlijk een gewone, volgzame vrouw die precies deed wat Sartre haar opdroeg. Zo raak je steeds weer illusies kwijt.
Toch zou ik soms best heel even weer het meisje van dertien willen zijn dat nog in alles geloofde. En ook omdat ik tijdens die reis met mijn ouders, zonder dat ik wist, als cadeau nog een stukje van het oude Parijs meekreeg.
rebecca[at]aichaqandisha.nl
2 Reacties op “Oog in oog met Sartre”