Daar lopen ze, zij aan zij, beiden met een lange zwarte jas aan en een witte hoofddoek op dezelfde wijze om hun hoofd heen gedrapeerd. Al jaren maken zij zo goed als iedere dag een ronde door de stad, en praten zacht met elkaar, ondertussen, schuw om zich heen kijkend. Het lijkt alsof zij toeschouwers zijn van een wereld waar zij niet aan mogen deelnemen en waar zij zich als schimmen doorheen bewegen, over de markt, het Pancratiusplein, de Oranje Nassaustraat en sinds kort langs het Maankwartier.
Adala en Lina zijn twee zussen die in de jaren zeventig per toeval in Heerlen, in een mijnkolonie, terecht zijn gekomen. ‘De kolonie’ zoals die in de volksmond genoemd wordt, is een wijk waar over het algemeen mensen wonen die het niet breed hebben. Het is een diverse gemeenschap met vele verhalen die de moeite waard zijn om verteld te worden. Heerlen, een voormalig mijnwerkersstad, heeft in het verleden vaker mensen van elders welkom geheten.
De buurvrouw van Lina bijvoorbeeld is van oorsprong Pools, haar naam is Maria Kieslowski, een zeer gelovige vrouw. Zij en haar man zijn in de jaren vijftig van de 20e eeuw als een jong stel vanuit Polen naar Heerlen gekomen zodat hij in de mijn kon gaan werken. Er was in die tijd grote vraag naar mijnwerkers, maar niet iedereen wilde dit smerige en ongezonde werk doen. Werken in de mijn was aan de ene kant een geluk voor hen, maar ook een vloek. Janusz kreeg door zijn werk last van stoflongen en is op 53 jarige leeftijd gestorven. Maria en haar vijf kinderen bleven achter, het was armoe troef.
Getalenteerd dichteres
Adala heeft een Limburgs gezin naast zich wonen dat al vele generaties Nederlander is, en waarvan opa nog in de mijnen werkte. Opa kreeg een ernstig ongeluk ondergronds, honderd losgeslagen karretjes knalden tegen zijn onderlijf aan terwijl hij zich met beide armen stevig aan de stangen boven het spoor vasthield. Hij heeft nooit meer kunnen werken, en is na een jarenlange ziekbed gestorven. Trees, de schoondochter, die naast Adala woont, roept nu nog steeds dat een dode mijnwerker meer geld opleverde dan een zieke mijnwerker. Haar man Johan en zijn moeder moesten in die tijd zelfs bij de protestantse kerk aan de deur kloppen, om niet om te komen van de honger. Hendrik, zoals opa heet, was van Drenthe naar Limburg gekomen om te komen werken in de mijnen, zoals zoveel families dit hebben gedaan die in arme delen van het land woonden.
Lina was iets jonger dan haar zus Adala. Wat niemand dacht en ook niet verwachtte van haar is dat zij een getalenteerd dichteres is, maar haar ideeën en ambities waren als vrouw niet toegestaan in haar land van herkomst. Als ze schreef was het altijd in het geheim. De enige die alles heeft gelezen is Adala, en de liefde van haar leven maar dat is een verhaal apart. Haar zus Adala werkte in die tijd als chemicus en leek zo op het eerste gezicht iemand die zich keurig aan de regels hield. Maar ook voor haar was het niet eenvoudig om zonder kleerscheuren in een wereld te leven waar ze niet vrij kon zijn. Dat neemt niet weg dat Adala altijd wel een manier vond om op subtiele wijze haar ongenoegen duidelijk te maken, wat op zich al een riskante bezigheid was. Als chemicus was zij verplicht om witte kleding te dragen met gele rubberlaarzen, haar verzet was dan om rode laarzen te dragen die overigens zo goed als volledig onzichtbaar waren door de lange jurk die zij droeg. Deze kleine en haast onzichtbare daad van verzet maakte haar enorm blij, ook al wist zij dat ze niet moedig genoeg was om het tegen de regering op te nemen met haar vuist krachtig in de lucht.
Vloek van onderdrukking
En hoe raar het ook mag klinken, nu zij in een land wonen waar ze wel vrij kunnen zijn, blijven ze toch hun hoofddoeken dragen. Een hoofddoek dat voorheen de vloek van onderdrukking leek uit te drukken. Vooral Lina had zich hier altijd enorm aan geïrriteerd. Lina heeft het eens geprobeerd om te leven zonder hoofddoek vooral omdat de druk uit de omgeving hierover groot was en zij gewoonweg geaccepteerd wilde worden om wie zij is door de mensen die zij op straat tegenkomt, in de winkel of in de buurt. Na een tijd merkte ze tot haar verbazing dat zij nog ongelukkiger werd dan in de tijd dat zij echt onderdrukt werd. De hoofddoek was namelijk samengegroeid met haar identiteit, wat wil je als je van kleins af aan een hoofddoek hebt gedragen, het maakt onmiskenbaar een deel uit van je leven. Het voelde voor haar net alsof je naakt voor de spiegel staat en besluit om zo anderen onder ogen te komen. Uiteindelijk heeft zij haar hoofddoek weer omgedaan, en een manier gevonden om hier zin aan te geven. Het is aan de ene kant een uitdrukking van haar geloof maar ook een teken van vrijheid.
Het is dinsdagmorgen Lina en Adala vertrekken vroeg van huis om naar de markt te gaan. Het is een behoorlijk stuk lopen van Heksenberg, zoals de wijk heet waar zij wonen, naar de binnenstad. Zo gauw als zij bij het centrum van Heerlen aankomen, rusten zij uit op een bank bij de ingang van de CZ. Hieraan grenst de Bongerd die vol staat met marktkramen, het is er gezellig druk. Een marktkoopman roept luid ‘Verse aardbeien hier, voor een fris en fruitig prijsje’. Het is een fijne plek waar veel te zien valt. Het lekkere weer zorgt voor een goede sfeer in de stad. De twee gezusters zitten stilzwijgend naast elkaar en bekijken het tafereel dat zich voor hun ogen afspeelt. Het geroezemoes van de mensen die voorbijlopen klinkt harmonisch en vredig, er is geen wanklank te bekennen. Adala kijkt Lina aan en zegt tegen haar: op een moment zoals dit voel ik mij helemaal tevreden en blij. Lina knikt instemmend en staart dromerig voor zich uit.
Corina Karstenberg
8 Reacties op “AQ’s verhalenwedstrijd: De twee gezusters”