Kafé België

women bar

Zaterdagavond, 22:00 uur

De regendruppels op de ramen reflecteren de neonrode letters ‘Kafé België’. Het is zaterdagavond, en binnen hangt de geur van natte jassen en bitterballen. Barbara en ik zitten op hoge barkrukken, mijn truckerslaarzen bungelen als hoeven naar beneden. Maar ik hoef me niet te schamen; aan de bar hangen mannen van veertigplus onderuit. Stuk voor stuk figuren die in een reizende freakshow niet zouden misstaan. Daarom voelen we ons hier zo thuis. Toch loeren we stiekem rond of zich ergens een prooi bevindt.

Naast ons tettert een Hagenees met rood hoofd tegen zijn maat. Even later stoot hij ons aan: ‘Mijn vriend vindt jou leuk,’ zegt hij tegen mijn vriendin Barbara. Hij wijst, en mensen splijten als een rode zee uiteen: daar zit zijn vriend pontificaal op een barkruk. Een bonkige kerel, met een vierkant hoofd als een Russische crimineel, en ogen die allebei een andere kant opkijken. Deze moet je niet boos maken. ‘Bedankt, maar we moeten even bijpraten,’ zegt Barbara tactisch. En dan fluisterend tegen mij: ‘Waarom trekken wij altijd gekken aan als we uitgaan? We komen nooit een normaal figuur tegen.’

Driewieler
Tijd om te bestellen. Als ik de kastelein aanspreek, zegt die onverwachts: ‘Jullie krijgen deze drankjes van de jongeman aan het eind van de bar.’ We hebben dus toch sjans! Hoopvol en uitgelaten dwalen onze ogen naar het uiteinde van de bar. Daar zit hij, een oude rocker met lang, krullend haar en de oogleden half dicht als de benevelde rups uit Alice in Wonderland. Hij knikt ons goedkeurend toe, en grijnst zijn gele setje bloot.

‘Toch weer een opsteker,’ besluit ik. We willen net de eerste slok nemen, als een nieuwe aanbidder zich aandient: een klein ventje met hoog opgeknipte pony en een beslagen brilletje komt naast ons staan. ‘Ik ben vandaag met m’n driewieler de sloot ingereden,’ vertelt hij verbouwereerd. Ik kijk naar buiten: door de benevelde ramen ontwaar ik inderdaad het skelet van een enorme driewieler, vastgeklonken aan de gracht. We praten verder met het mannetje, want het is eigenlijk best leuk, zo’n gesprek met onbekenden. Maar dan pakt hij Barbara’s hand, en begint die te strelen. ‘Henk, houd daar eens mee op, we hebben geen verkering,’ spreekt Barbara hem geveinsd streng toe. Dat schiet het mannetje in het verkeerde keelgat. Hij smijt zijn glas op de bar, en steekt zijn middelvinger op. Dan beent hij woest naar buiten, naar zijn driewieler.

We moeten lachen- het zijn toch weer de zwervers en zwakbegaafden die ons zien staan. Verderop kijkt een vijftigplusser alweer in onze richting: hij heeft een pamflet met conspiracy-teksten op de rug van zijn regenjas geplakt. De volgende ontmoeting komt eraan. We kijken elkaar aan – het gaat hem niet worden vanavond. Toch weten we dat we volgende week weer terug zijn in Kafé België. Want liever pretentieloos dan keeping up appearances.

Lisette Dupré