Anastasis

ziekenhuishal

De schrille tonen van mijn pieper verstoren de eerste slok koffie van een zoveelste bakje. Ik zet de papieren beker op een nabije tafel, en ren door de grote hal van het ziekenhuis naar de spoedeisende hulp.  In de grote hal galmt de donkere roffel van grote regendruppels.

In traumakamer 3 komt net een nieuwe patiënt binnen: een oudere man, ineen gezakt in een café na een avondje doorzakken. Door de sterke lucht van maagzuur en bier heen die uit de grauwe man walmt, krijg ik het verhaal te horen en wordt mij de door de regen bevochtigde status aangereikt. De man wordt na kort aftellen door alle omstanders van de brancard op het ziekenhuisbed gewipt.

Infusen worden aangehaakt, plakkers opgeplakt. Samen met een coassistent geef ik om de beurt borstcompressies. Een shock op zijn hart. Weer borstcompressies. Weer een shock. Een botnaald wordt in zijn been gestoken om vocht en medicijnen meteen zijn systeem in te persen, zonder afhankelijk te zijn van de dunne vaten die oude mannen meestal hebben. De laatste shock, daarna de stilte van een continue pieptoon. Een verpleger legt een wit kleed over de man heen. Minder dan een minuut  later komt er een nieuw noodgeval binnen.

Levend standbeeld
In de traumakamer naast de vorige is een forse mevrouw met stevige pijn op de borst. Haar witpeperen haar is natgeregend en een druipende, wanhopige naaste staat bij haar. Opnieuw draaien we ons programma af. Bloeddruk, ECG, infuus, alles wordt in rap tempo gedaan. Het lukt niet het infuus in te brengen, er is een speciale naald nodig. De spoedarts vraagt of ik die even uit traumakamer 3 wil halen.

Als ik binnenkom is het licht in de traumakamer gedimd. Op het ziekenhuisbed ligt de vorm van een man onder een witte laken. De kast, die mijn doel is, staat vlak naast deze lijkwade. Met bezwete handen been ik ernaartoe. Terwijl ik door verpakte naalden rommel, denk ik iets te horen. Ik blijf als een levend standbeeld staan. Het zal de regen geweest zijn, of een windstoot. Net als ik die ene naald gevonden heb, hoor ik een diepe, aardse boer onder het kleed vandaan komen. De wereld krimpt tot een zwart pitje. Weer ben ik van steen. Een eeuwigheid kruipt voorbij in een minuut. Ik draai me langzaam om. De figuur onder het kleed zit rechtop!

Spierspasme
Een schrille piep ontsnapt uit mijn keel. Ik beeld het me in, het is een spierspasme door de botnaald, het is een schaduwspel, het is een bijwerking van wat we in zijn lijf gepompt hebben,  het lijkt maar alsof de man rechtop zit, door slaapgebrek ga je dingen zien.  Ik loop langzaam achteruit, mijn blik gegrift op het rechtopstaande kleed. Ik durf me niet om te draaien. De figuur valt met een plof terug en de realiteit is weer te verenigen met het normale.

Ik moet me omgedraaid hebben, en naar de deur gerend zijn, want even later sta ik hijgend in de kamer waar ik de naald voor moest halen.  “Waarom hijg je zo? En waarom ben je zo wit?” vraagt de spoedarts. Hij zal het nooit weten, of wat dat betreft, geloven. Ik raap me bijeen, ga weer door: de naald glijdt soepel in haar lies, de forse mevrouw zal de ochtend halen.

Marten

info[at]aichaqandisha.nl