De zomervakantie van 1974 duurde voor mijn gevoel eindeloos lang. Mijn ouders hadden besloten eerst een strandvakantie (!) te houden in het Joegoslavische Brela en ons daarna te trakteren op een Grand Tour door Italië. Hoeveel weken we uiteindelijk weg zijn geweest weet ik niet eens meer.
Van de vakantie zelf zijn alleen flarden van herinneringen over. De oude Ford Taunus die ineens kapot ging op de Duitse Autobahn op het moment dat we vrolijk uitgetoeterd werden door Duitse automobilisten. Nederland had net de WK-finale verloren. Dagenlang hangen in het saaie plaatsje Drollshagen terwijl de auto in de garage gerepareerd werd. Of het hotel even buiten Venetië waar we overnachtten op de heenreis. Het rook er muf en naar DDT. De eigenaar had met een flitspuit wolken gif in de kamers gespoten tegen de enorme populatie muggen die uit de lagunes kwam. Ook maakte hij met zijn vingers voortdurend knipbewegingen naar het haar van mijn broers en vriend M. Hij vond het te lang. Omdat er een cholera epidemie heerste in Italië mochten we geen water drinken en geen vers fruit en ijs eten. Iets dat nu onvoorstelbaar negentiende-eeuws lijkt.
Vette schnitzellunch
We reden langs de Joegoslavische kust op weg naar Brela. Naast de weg was een onpeilbaar diep ravijn waarin talloze autowrakken lagen. Iets dat ons niet geheel gerust stelde. In Brela zouden we de vakantie doorbrengen in een bungalowpark voor ambtenaren, veelal afkomstig uit Belgrado. We konden daar verblijven dankzij connecties van mijn vader. De houten bungalows hadden 2 of 3 kamers met gedeelde wc en douche. De wc’s waren onbeschrijflijk smerig, erger dan we ooit in Italië hadden gezien. Er hing een lucht alsof ergens in een vergeten hoekje iets in verregaande staat van ontbinding lag. Dat had voornamelijk te maken met de kwaliteit van het Joegoslavische wc-papier, vergelijkbaar met vetvrij slagerspapier. Als je er mee afveegde zat je vaak met het papiertje in een ruk tussen je schouderbladen. Het papier mocht niet doorgetrokken maar moest worden weggegooid in een plastic prullenmandje dat naast de plee stond. Boven de prullenmand zwermde een grote troep zwarte strontvliegen.
Er was niet veel anders te doen dan aan het strand liggen en zwemmen. Zelfs dat ging op een bepaald moment niet meer omdat van ons allemaal de zwemkleding uit de kamers was gejat. Tijdens de vette schnitzellunch zagen we één van de obers in de opvallend hippe zwembroek van mijn broer voorbij rennen onder bewonderende blikken van de meisjes. Dat gunden we hem eigenlijk wel. De Joegoslavische zwemkleding bestond uit rare ouderwetse zwembroeken en voor de dames badpakken met enorme voorgevormde cups. Als je met die cups ergens tegenaan stootte liep je met een deuktiet. Wij hadden gewilde Westerse spullen bij ons en legden ons erbij neer dat er zo nu en dan iets gegapt werd.
Steelpannetje met Slivovitz
Het bezoek aan Mostar is me het meest van alles bijgebleven. De jongens die van de hoge brug naar beneden sprongen. Café’s waar Turkse koffie werd geschonken en waterpijpen stonden. De sfeer was niet meer Europees. Ik kocht er een ketting met een soort barnstenen kralen. We maakten ook lange wandelingen door de dorre Joegoslavische binnenlanden. Een boer aan wie we eens wat water vroegen gaf ons hoofdschuddend een steelpannetje met Slivovitz.
We sloten het Joegoslavische gedeelte van de vakantie af in het prachtige Dubrovnik. Van daaruit zouden we met de boot oversteken naar Bari. Op het dek van de boot keken we nog even achterom naar Dubrovnik dat majestueus aan de kust lag. We wisten nog niet dat twintig jaar later zowel Dubrovnik als Mostar door een verschrikkelijke oorlog bijna van de kaart gevaagd zouden worden. Nu keken we naar het zeewater waarop het zonlicht in duizend stukjes uiteen viel. In de verte lag Italië.
rebecca[at]aichaqandisha.nl
Een reactie op “De zomer van 74”