Tijdens vakanties in Italië zwerf ik altijd wel een paar keer over een begraafplaats. Veel mensen vinden het een macabere hobby. Dat ben ik niet met ze eens. Op zo’n begraafplaats hangt een verstilde sfeer. Stiekem bekijk ik de oudere vrouwen die er rondlopen op slippers en in gebloemd jasschort, altijd met een oude fles wasverzachter gevuld met water om de bloemen te verzorgen. Als ze bij het graf van bestemming aankomen drukken ze een kus op wijs- en middelvinger en drukken die daarna tegen de foto van de overledene. Zoals ze dat ook doen op de levensgrote posters die in de dorpen hangen waarmee het overlijden van die-en-die bekend wordt gemaakt. Een begraafplaats leest als een geschiedenisboek: je ziet de gevolgen van armoede, honger en oorlog voor je liggen als bewijs.
Wat Italiaanse begraafplaatsen fascinerend maakt zijn de foto’s die op de grafzerken bevestigd zijn. Graven van meer dan honderd jaar oud met babyfoto’s: vaak overleed door armoede en ziekte het ene na het andere kind. Wat een verdriet en wanhoop moet dat gegeven hebben. Er zijn ook graven waarop foto’s staan van lachende mensen, in de bloei van hun leven. Dat is intrigerend. Op het moment dat zij gelukkig lachend in de lens keken wisten ze niet dat dit de foto was die op hun graf zou gaan prijken. En dat er, jaren na hun dood, een Nederlandse toeriste naar die foto zou kijken, nieuwsgierig naar hun leven.
Kus op de foto
Ook de muurgraven zijn mooi met foto’s, lichtjes en bloemen. Vooral als je er ’s avonds langsloopt of rijdt heeft het bijna iets sprookjesachtigs. Aan de Riviera dei Fiori zag ik eens hoe er, terwijl ik hoog in de bergen bij een restaurant zat te eten, honderden waxinelichtjes in papieren bootjes te water werden gelaten. Wat voor dag het precies was weet ik niet meer maar de restauranteigenaar vertelde dat dit was om de doden te eren. Heel symbolisch. Het was zo’n ongelooflijk gezicht om vanaf die hoge berg al die lichtjes langzaam te zien afdrijven naar zee terwijl het steeds donkerder werd.
De ervaring die ik nooit van mijn leven zal vergeten was op de oude begraafplaats in Lucca. Hoewel eigenlijk gesloten zagen we dat de hekken open stonden en er op het pad een spoor van bloemblaadjes lag. We besloten het spoor te volgen en zagen dat er nog een begrafenis gaande was. Het waren zigeuners, Roma. Het was mij een raadsel waarom dit uitgerekend op het warmste moment van de dag en op een tijdstip dat de begraafplaats eigenlijk dicht had moeten zijn plaatsvond. Ze wenkten dat we dichterbij mochten komen. Samen met de familie keken we toe hoe de kist langzaam in het graf verdween. Er werden bloemblaadjes op de kist gegooid samen met een hand aarde. Iedereen keek met betraande ogen toe. Het was, buiten het zachte gesnik, doodstil. Maar ineens verschenen er twee woest ogende mannen met gitaren die een hartverscheurend lied inzetten. De familie begon in de maat mee te klappen. Er werden een paar flessen wijn opengemaakt. Ook wij kregen een glas wijn in de handen gedrukt. Daarna werd er op het leven geproost. Gelukkig kon ik me beheersen want het liefst was ik heel hard gaan huilen van ontroering. Toen we van iedereen afscheid hadden genomen en wegliepen van de begraafplaats hoorden we in de verte de muziek nog. Het was iets dat ik voor geen goud ter wereld had willen missen.
Vaak gaan mensen naar begraafplaatsen waar beroemde personen liggen, zoals Père Lachaise in Parijs (wat ik overigens ook een prachtige begraafplaats vind). Maar toch zijn het vaak de kleine begraafplaatsen, waar de gewone mensen liggen die het meest indruk op me maken. Een klein graf met een foto waar dan vele jaren na het overlijden nog steeds iemand komt om de bloemen te verzorgen. Een kus op de foto te drukken. Een plek waar de dood regeert en tegelijkertijd paradoxaal genoeg letterlijk een rustpunt in een hectische wereld. Een plek waar je dan zelf quasi filosofisch gaat nadenken over leven en dood. En waar je, als je mazzel hebt, ineens een glas wijn in je handen gedrukt krijgt om te proosten op het leven.
rebecca[at]aichaqandisha.nl