Rebecca’s Boedapest: sprookjesachtig deprimerend

http://www.dreamstime.com/royalty-free-stock-photo-budapest-hungary-image26673915

In de zomer van 1978 ging ik nog maar eens met mijn ouders op vakantie. Dit op verzoek van mijn broer Frank die een paar weken over was uit New York. We zouden naar Hongarije gaan en mijn broer had er op zijn zachtst gezegd niet veel zin in alleen met mijn ouders te reizen. Ik offerde me dus op.

De eerste stop was in Straatsburg waar we een paar dagen zouden blijven omdat mijn vader daar nog een conferentie had. We logeerden in een luxe hotel met room- en strijkservice. Het was er deftig. Nadat we hadden ingecheckt en ik op mijn kamer mijn koffer uitpakte ging de telefoon. Ik hoorde een vriendelijke mannenstem die vroeg of mijn kamer naar de zin was, het bed zacht genoeg en of de warmwaterkraan het naar behoren deed. En de roomservice stond 24 uur tot mijn beschikking. Hij wenste mij vervolgens een prettig verblijf. Ik verbaasde me een beetje over de lengte van het gesprek, maar had geen enkele argwaan en ging verder met het leeghalen van mijn koffer. Een paar minuten later ging de deur van mijn kamer open en hoorde ik dezelfde mannenstem vragen of ik misschien hulp nodig had bij het uitpakken. Het was mijn broer natuurlijk. ‘Jezus. Lul!’ zei ik, terwijl ik een kussen naar zijn hoofd smeet. Daarna vielen we snikkend van het lachen op de grond.

Mierzoete architectuur
Vanuit Straatsburg reisden we via Oostenrijk naar Hongarije. In Oostenrijk brachten we nog een bezoek aan Salzburg wat ik de lelijkste stad vond die ik tot dan toe had gezien. Het glazuur sprong bijna van je tanden door de gebruikte pastelkleuren en de mierzoete architectuur. Daarna reisden we door naar de Oostenrijks-Hongaarse grens. Thuis hadden we nog besproken of het misschien handig was vast in Nederland een visum voor Hongarije aan te vragen. Mijn vader had echter meteen ‘Neuhneuhneuh’ gezegd (zijn standaard antwoord op zo’n beetje alles dat wij vroegen). Daar herinnerden we hem nog even fijntjes aan toen we al een uur of twee in de brandende zon stonden te wachten op de benodigde papieren.

De grensbeambten waren nors en onbenaderbaar. Bij het innemen van de paspoorten keken ze zo vaak naar je paspoortfoto en jou dat je je vanzelf schuldig ging voelen om iets dat je niet gedaan had. We bleven met een ongemakkelijk gevoel in de auto zitten. Eindelijk na ongeveer vier uur wachten hoorden we iets door de luidsprekers dat vaag op de naam van mijn vader leek. Met de visa in bezit reden we Hongarije binnen.

Troosteloze huurkazernes
Ons reisdoel was Boedapest. Toen we de buitenwijken bereikten werd meteen duidelijk dat de Russen bezig waren dit schaap bij de kudde te houden. Naast de troosteloze huurkazernes stonden rijen en rijen tanks opgesteld. Niet het beeld waarbij je nou een gezellig vakantiegevoel krijgt. Ons hotel lag in het oude centrum. Het zag er prachtig uit maar toch voelde je dat er een zware deken over de stad hing.

Het hotel in Boedapest was van een geheel ander kaliber dan dat in Straatsburg. Het pand was mooi in Jugendstil. De binnenkant zag eruit alsof er sinds de Jugendstil niets meer aan onderhoud gedaan was. Versleten tapijten, bladderende verf en scheve kroonluchters. Eenmaal op mijn kamer stokte mijn adem in mijn keel omdat ik meteen zag dat er naast de douche een open stopcontact zat waaruit allerlei draden staken. Er was geen deur of een douchegordijn. Toen ik even op bed ging liggen lag ik meteen met mijn kont op de grond.

Sprookjesachtig
We besloten te eten in het hotel. De obers droegen kostuums die ooit mooi waren geweest maar nu glommen van het vele dragen, met hier en daar een slijtageplek. De enorme eetzaal was nagenoeg leeg. Het wachten tussen de verschillende gerechten duurde eindeloos. Wat mijn ouders wel zagen en mijn broer en ik niet was dat er vlak achter onze tafel een enorm podium was waar vrijwel geruisloos een heel orkest was neergestreken. Net op het moment dat wij de eerste hap van het hoofdgerecht wilden nemen zette het orkest met ongekende kracht de Sabeldans van Khatchaturian in. Frank en ik schrokken ons een ongeluk en gooiden simultaan ons bestek de lucht in. Mijn ouders keken moedeloos toe. ‘Die twee gekken weer’ zag je ze denken. Heel lang heb ik het plan gehad een speelfilm te gaan maken waarin die scene absoluut moest voorkomen.

Na het eten wandelden we nog even door de stad, over de prachtige brug over de Donau. Het was sprookjesachtig. De sfeer in het café waar we nog even iets gingen drinken was dat beslist niet. Veel mensen zaten achter een fles drank en keken depressief voor zich uit. Een paar mensen huilden. Mijn nogal romantische gevoel over het communisme kreeg een flinke knauw. Die sfeer heeft mijn beeld over Boedapest heel erg bepaald.

Na al die jaren ben ik er nooit meer terug geweest. Het beklemmende gevoel dat Boedapest bij mij opriep en –roept is daar zeker debet aan. Toch staat het nog steeds op mijn reisverlanglijst. Misschien moet ik er binnenkort toch maar eens naar toe.

Rebecca

rebecca[at]aichaqandisha.nl