Hij gaf Frans op de middelbare school en was een rare kwiebus. Nadat ik ging studeren hoorde ik dat hij zou zijn ontslagen, omdat hij een meisje had bepoteld, maar of het waar is, weet ik niet. Het zou me niet verbazen, maar het kan net zo goed een leugen zijn.
Maar dat hij raar was, stond buiten kijf. De laatste jaren kwam ik hem af en toe tegen tijdens het boodschappen doen en altijd, echt altijd moest ik dan zijn sterke verhalen aanhoren over avontuurlijke (of liever imaginaire) reizen die hij met zijn vrouw zou hebben gemaakt.
Fietsen in Afghanistan. Rondreis door Saoedi-Arabië en Koeweit. Kamperen in Pakistan. Iedere keer als hij me zag, klampte hij zich aan me vast en liet niet meer los. Alsof ik een instant psychiater was waartegen hij leeg kon lopen. Of ik op straat liep of ergens in de kassa stond, het maakte niets uit.
Mijn vriendelijke aanstalten door te lopen, negeerde hij gewoon. Altijd was hij alleen. Ik heb hem nog nooit met zijn vrouw gezien. Ik weet überhaupt niet of zijn vrouw nog bij hem is.
Niet bestaande-vluchtelingengezin
Op een dag trof ik hem ’s ochtends vroeg bij mijn huis aan. Hij begon meteen weer te kleppen over vluchtelingenkinderen die hij les gaf en die hij altijd met de meest indrukwekkende cadeaus verrastte. Alleen, toen ik aangaf naar binnen te gaan, stapte hij niet uit naar het niet bestaande-vluchtelingengezin in de straat, maar reed hij ongemakkelijk weg.
En nu kwam ik hem weer tegen. Als een vlieg die je denkt te hebben verjaagd maar waar je maar niet van af komt. Ik stond bij de parkeerautomaat toen hij uit het niets weer begon te tetteren over dat ik zielig was in de krant. Het was me niet duidelijk waar hij het over had, en ik wilde het eigenlijk ook niet weten, maar het daagde me al snel.
Hij had het interview in de Volkskrant gelezen waarin ik kritiek uitte op het afstandsfetisjisme en hij vond me maar zielig. Zielig. Hij bleef het herhalen. Ik was zielig. Want ik kon volgens hem alleen Breivik noemen als ‘christen’ en dat was zielig. ‘Ik vond je zielig.’ ‘Zielig vond ik je.’ ‘Ik vond dat zo zielig’.
Afserveren
Alsof een interview de gelegenheid is om een encyclopedisch overzicht te schetsen van -in dit geval- blanke terroristen. Maar ook: die alomtegenwoordige behoefte om iedereen die niet hetzelfde vindt meteen opdringerig af te serveren. Met zijn onsmakelijke tanden, verwaaide haar en verlopen uiterlijk vertelde hij me wel even dat ik zielig was.
Ik meldde hem dat ik de discussie niet aan zou gaan en liep weg. Hij herhaalde nog eens dat hij het zielig vond en brabbelde nog wat terwijl ik weg liep. Zo gaat dat heel vaak. Je houdt rekening met de gevoelens van mensen. Je wilt hen niet kwetsen. Je glimlacht vriendelijk, maar zelf denken ze overal overheen te walsen en braken ze er ongevraagd van alles uit.
Ongetwijfeld is hij alweer bezig een nieuwe reis te verzinnen om de volgende keer over op te scheppen. We zullen zien wie er dan zielig afgeserveerd gaat worden als-ie weer met zijn zielig-megalomane verhalen komt opzetten.
hassnae[at]aichaqandisha.nl