Dagboek van een opstand: citroen en traangas

dagboek protest foto

Dag twee, 2 juni

De volgende ochtend werd ik oververmoeid wakker. ‘Niet vergeten: 14.00 uur naar de demonstratie in de stad,’ ging het door mijn hoofd. Mijn oma had zoals ik van haar gewend ben een lekker ontbijt klaargemaakt, maar ik wist dat deze dag niet rustig zou verlopen.

Net toen ik klaar was om te vertrekken, hoorde ik geroep en geschreeuw vanuit de straat. Ik rende snel naar de keuken die op de straat uitkijkt en zag jongeren, vrouwen en mannen uit de straat links tegenover ons, rennen bij het Uğur Mumcu-plein (vernoemd naar een bekende linkse schrijver).

Toen ik naar de rechterkant van de straat keek zag ik een TOMA. Het lelijke witte vierkante voertuig stopte pal voor ons appartement. Waterstralen. Toen een luide knal. Voor het traangas gebruikte de Turkse politie zwarte kleinere gepantserde auto’s, die meestal achter de TOMA aanreden, ‘Akrep’ genaamd, wat toepasselijk ‘schorpioen’ betekent. De jongeren gooiden grote stenen richting de TOMA en de Akrep. Ik moest naar buiten. Meteen. Maar precies op dat moment ging de telefoon. Wat een slechte timing. Mijn oma nam op. Het was mijn vader die geschrokken uit Nederland belde. Hij volgde het nieuws op de voet.

Ga niet naar buiten
Mijn oma keek naar mij en zag dat ik mij voorbereidde om te vertrekken. Ze reikte mij de telefoon aan. ‘Nee, pap, ik kan nu niet praten.’ Mijn hart klopte zo hard van de spanning en de vermoeidheid van de vorige nacht dat mijn oren begonnen te suizen. ‘Dochter, ga absoluut niet naar buiten!’, schreeuwde hij bijna. Zo vastberaden had ik hem nog nooit gehoord. ‘Heb je gevolgd wat de politie heeft gedaan in Istanbul? Ze zullen iedereen oppakken, jou ook!’ ‘Ja, pap, weet ik, ik zal binnen blijven.’ Het stelde hem gerust. Ik gaf de hoorn snel terug en rende naar de lift met mijn iPad en fototoestel in de aanslag. De noodkreet van mijn kennis uit Istanbul had mij geraakt. Bovendien wist ik dat foto’s en video’s schaars waren en vond het belangrijk de wereld te tonen wat de Turkse politie in Antakya deed om demonstranten tegen te houden.

Buiten zag ik dat de TOMA terug was gedrongen naar het midden van de straat, waarna de demonstranten zich weer konden verzamelen. Ik liep richting het pleintje en zag meisjes, vrouwen en jongens, allemaal riepen ze: ‘Her yer Taksim, her yer direnis! (Overal Taksim, overal verzet!). Tegelijkertijd vroeg ik mij ook af: was ik eigenlijk een demonstrant of slechts een toeschouwer? Maar de drang om alles vast te leggen, was sterker dan de vragen die had.

Luide knal

Ik liep net over het plantsoen dat de brede straat in tweeën verdeelt en zag daar een bekende: Yıldırım. Ik had hem ontmoet in Mardin, tijdens de allereerste conferentie over de Arabische dialecten in Turkije. Yıldırım is geboren en getogen in Antakya. Het was mij opgevallen dat hij zo vaak het Arabische dialect van Antakya sprak, onze verloren moedertaal. Hij had iedereen die het wel beheerste, maar het niet sprak op bijna geobsedeerde wijze aangespoord hun oorsprong niet te verloochenen. Ik liep naar hem toe en een warme begroeting volgde. ‘Waarom demonstreer je?’, vroeg ik hem. Yıldırım antwoordde kalm en met een opvallende zekerheid. ‘Wij zijn hier om steun te geven aan de demonstranten in Istanbul, die op hardhandige wijze uit het Gezipark zijn verdreven vannacht. Ook zijn wij hier omdat we het niet eens zijn met de arrestaties van een aantal vakbondsleden in februari van dit jaar.’ Ondertussen hield ik de menigte en de politie voor ons in de gaten.

De menigte zwol steeds verder aan en het geroep werd luider. Iedereen liep richting de TOMA en hielp mee om een barricade te maken van afvalcontainers. Nog voor ik een volgende vraag kon stellen, hoorden we wederom een luide knal. Uit voorzorg renden we een heel stuk terug. Toen ik me weer omdraaide zag ik meterslange dikke witte rook opstijgen aan de andere kant van het park.

Passief afwachten

Yıldırım zag ik niet meer. Een paar minuten later blies de wilde wind van Antakya de rook onze kant op en prikte in mijn ogen. Een aantal Akrep reed dwars door de rook heen, onze kant op, en weer renden we weg. We waren nu helemaal teruggedrongen naar het einde van de straat. Even later stond ik stil naast een vrouw. Een grote groep mensen stond kuchend om mij heen. Rode ogen en boze mondhoeken. Ze waren niet van plan naar huis te gaan. Vanuit weerszijden van de straat vlogen wederom stoepstenen richting de TOMA. Zonder erbij na te denken zei ik: ‘De politie gaat niet weg zolang er met stenen wordt gegooid.’ De vrouw naast mij reageerde direct op strijdbare en boze toon: ‘O, dus die jongens moeten maar passief afwachten tot de politie hen meeneemt?!’ Nee, natuurlijk niet, antwoordde ik ietwat geschrokken van mijn eigen opmerking. ‘De politie heeft hen willekeurig en zonder enige waarschuwing aangevallen met traangas en waterkanonnen, alleen maar omdat ze hun recht op demonstreren opeisen. Wat zijn een paar stenen in vergelijking met de kracht die de politie heeft?’ De vrouw had gelijk.

Nog wat onwennig en met betraande ogen liep ik door en besloot op het dak van een hoog appartementsgebouw foto’s te maken. Ik nam de lift en op de 12e verdieping stapte ik uit. Ik slalomde tussen zonnepanelen, watertanks en televisieschotels, stapte over dikke bedrading heen en liep tot aan de rand van het dak voor een paar goede shots. Weer hoorde ik luide knallen gevolgd door onverstaanbaar kwade leuzen en waarschuwingen richting de politie. Foto’s en films schieten nu, dacht ik. Na ongeveer vijftig shots, keek ik richting het appartement van mijn oma en begon me zorgen te maken om haar. Vanaf deze plek zagen de rellen op het plein en de brede straat eruit als een slagveld: witte TOMA’s, dikke witte rook, zwarte krioelende Akrep-auto’s, vrouwen die dapper slogans bleven scanderen en jongens die hun kufi sjaaltje inmiddels over neus en mond hadden gebonden, en onophoudelijk met stenen de TOMA’s probeerden te stoppen.

De weg terug
Het deed me denken aan de beelden die ik vaak op het nieuws had gezien als het over Palestina ging. Maar na een tiental foto’s en een paar filmpjes, schoot ineens een angstige gedachte door mijn hoofd: wat als ik niet meer naar mijn oma terug kan? Overkomen door die zorg en het schuldgevoel dat ik haar alleen heb achtergelaten, liep ik weer slalommend terug richting de lift. Ik hoorde luid elektrisch gezoem, waarschijnlijk van de kabels die verspreid op het dak lagen. Op dat moment realiseerde ik me hoe gevaarlijk het was op het dak te komen.

De afstand naar mijn oma’s appartement, die ik normaliter in tien minuten zou afleggen, duurde meer dan drie kwartier. De demonstratie was binnen no-time uitgegroeid tot een hevige rel, waar ik niet zo maar doorheen kon lopen. Toen ik net bij de hoek aan het begin van de straat kwam, schoot de politie voor de zoveelste keer met traangas. Mijn ogen prikten nog erger dan de eerste traangas-aanval.

Citroenen
Een flashback: dit was niet de eerste keer dat ik in Antakya in een traangas aanval terecht was gekomen. In september 2012 was ik samen met de VPRO bij de ‘solidariteits-demonstratie met Syrië’, die door een marginale linkse partij zonder vergunning van de gouverneur, werd georganiseerd. Binnen no time was het geëscaleerd. De correspondent had toen gezegd dat citroen onder je ogen helpt tegen traangas.

Ik vroeg aan een vrouw waar ik citroenen kon vinden om het prikken tegen te gaan. Een behulpzame man in een kebabkar reikte die mij meteen aan. Ik deed gelijk twee schijfjes onder mijn ogen en de verlichting volgde snel. Die behulpzaamheid onder demonstranten was geweldig. Overal waar ik daarna kwam, in Adana, Istanbul en Ankara, was er een nieuwe solidariteit te voelen.

Beperkingen hadden voor ongekende creativiteit en saamhorigheid gezorgd. Het maakte niet uit of je een compleet vreemde was: je kon tijdens de protesten zonder enige terughoudendheid hulp vragen aan diegene die op dat moment naast je stond en ervan uitgaan dat je die kreeg.

meltem

Dit is het tweede deel van Meltem Halaceli’s dagboek dat ze bijhield van de protesten in Istanbul 2013. Lees hier het eerste deel.